In memoriam: Eppo

Het was de dag voor dierendag, drie oktober, een maandag, een waterkoude grauwe maandag. Zo’n dag dat je liever de ganse dag ter legerstede blijft verkeren. Ik geloof niet dat die ochtend mensen uit zichzelf ontwaakten, maar alleen door externe factoren werden ontrukt uit de slaap, en dan voornamelijk door het wreed loeien van een opgewonden standje op het nachtkastje: de wekker. 

In het wakker geslagen mensenbrein begint nu het calculeren, plichten en prikkels worden geprioriteerd: waar mogelijk wordt met snoozen het liggen gelengd. Maar dan wint in de meeste slaapkamers toch de discipline. De plicht roept. Er moet gewerkt worden, tijd en arbeid verbranden op een locatie elders – het dekbed wordt van het warme lijf verwijderd, verplaatsen is noodzakelijk. 

En ik geef de forens – zo wordt die zich voor plichten verplaatsende mens genoemd – geen ongelijk wanneer die nu en masse in de auto stapt. De situatie is immers geschetst: daarbuiten is het koud en nat. En de behaaglijkheid van de auto staat recht voor de deur. Er blijkt zelfs een heel wegennet aangelegd, zodanig, dat je zittend in dat apparaat tot recht voor de werkplaats wordt gebracht. Vernuft!

Dit is een korte beschrijving van de kunstmatige menselijke gang op kille maandagochtenden. Deze handelingen worden breed geaccepteerd als normaal. Eppo ging die ochtend ook zijn normale gang.

Het geval wil, dat een forens, een mens zijn normale gang gaand, in een machine van vijftienhonderd kilo het pad kruiste met een levend beestje van vier kilo, Eppo, zijn normale natuurlijke gang gaand. Alle betrokkenen vertoonden gangbaar gedrag. Er was geen sprake van opzet of schuld. Maar de botsing betekende voor Eppo wel de dood.

En Eppo is niet alleen. Jaarlijks worden miljoenen dieren op zo’n manier ontzield. Zich met pootjes of vleugeltjes verplaatsend zich per ongeluk in het dodelijke pad van zittende mensen op wielen bevinden. Een rottig en bloederig residu van een maatschappelijk normaal aan wegen en voertuigen.


Dat was de intro, nu krijgt u gelijk de pointe. En dat is geen betoog tegen de auto. Nee, het is een poging tot bewustwording: van dat de werkelijkheid zoals we die ervaren buiten de voordeur, een met asfalt aangeharkte, rechttoe-rechtaan bestrate, een door auto’s gedomineerde buitenruimte, een keus is. Het is kunstmatig, niet per se natuurlijk gegroeid. Dat ‘niet per se’ is een voorbehoud: hoe techniek het in zich heeft om op elk terrein waar het geïntroduceerd wordt te gaan overheersen, dat lijkt welhaast een onomkeerbaar natuurlijk proces. Maar we kunnen daar misschien een beetje in kneden.


Daags na het ontvallen van mijn kleine maatje schafte ik het boek Het recht van de snelste van Thalia Verkade aan. Waarom? Ik zocht geschreven woorden over een onbehagen waarmee ik behept was geraakt. Dat onbehagen laat zich ongeveer zo omschrijven: een vervreemding met het idee dat er een normaal is waarin er jaarlijks duizenden katten en andersoortige beestjes sterven door onze (vormgeving aan) mobiliteit. Waaronder ook schapen. En dat kan ik helaas weten. Want ik moet eerlijk bekennen: dit voorjaar, op vakantie, kwam tijdens het toeren over de Faröer een lammetje onder de wielen.

Het olijke bolletje wol had alleen oog voor ’t moederschaap aan de andere kant van de weg. Het jonge grazertje piepte snel onder de vangrail door, nog een paar sprongen over ’t asfalt van mama’s veiligheid verwijderd. Tegelijkertijd kwam er een huurauto aangesneld, met daarin vier op stoelen zittende personen, zonder eigenlijk een belangrijk doel – voor hetzelfde geld reden ze geheel ergens anders. Een grafiek in het boek van Thalia Verkade toont aan: bij 60 km/u bent u 35 meter verder eer u stilstaat. Een tragisch treffen werd onvermijdelijk: de kleine spruit gaf nog een aantal stuiptrekkingen en stierf.

Ik stond erbij, ik keek ernaar, en mijn eerste reactie was vreemd: ik moest lachen. Over dat psychologische fenomeen zijn vast boeken vol geschreven. Maar dat even terzijde, sindsdien groeide er dat onbehagen. Op de Faröer blijken doodgereden lammeren namelijk dagelijkse kost. Het is een normaal. Er werd bij aankomst op het eiland zelfs aangeraden om ons hiertegen te verzekeren. Wel, verkeerde zuinigheid, we hebben moeten betalen. Voor een passerende boerin was het een routineklus: noteren van nummerbord en oorlabel, om daarna het lam met een worp over de vangrail van het wegennet te verwijderen.

Wat zegt Het recht van de snelste? Nou, het vertelt niet zozeer iets over huisdieren of kleinvee, maar meer iets over mensen als verliezers van de straat. Dat in de keus tussen efficiëntie en snelheid, rechtvaardigheid en het gelijkheidsbeginsel het onderspit delven. Over efficiëntie en snelheid: dat de openbare ruimte wordt ingericht door verkeerskundigen, waar gedacht wordt in termen van doorstroming en oponthoud. Dat dit vervat wordt in verkeersmodellen en normalisatienormen. Het wordt uitgedrukt in woorden als voertuigverliesuur, parkeercriterium, reistijdconstante en verplaatsingsweerstand.

Ergens midden in Nederland kunt u een concentratie van dat soort in doorstroming denkende verkeerskundigen vinden in een met bureaus en computers volgestopt gebouw. Specifieker nog, u vindt ze in ergonomische stoelen, keurig netjes aangeschoven bij dat voornoemde kantoormeubilair. Met nietsdoende benen en een om een muis gevouwen hand vindt u hier de mensen die ons hele Nederland bedenken en vormgeven. Men noemt deze verzamelplaats van straat- en stoplichtingenieurs ook wel het CROW-instituut.

Het CROW-instituut vertelt in een promotievideo: ‘Iedereen die een stap buiten de deur zet, ervaart het belang van ons werk… …overal waar mensen samenkomen, is de invloed van CROW zichtbaar’. Dit klopt. Met een stap buiten de voordeur bent u verkeersdeelnemer. U ziet dat auto’s centraal staan. Fietsers mogen op de rode laan ernaast. En voetgangers zijn verbannen naar die ietsje pietsje verhoogde strookjes aan weerszijden van de weg. De straat, is, zo zou je wel kunnen zeggen, gestratificeerd.

U boft wanneer in die gedifferentieerde buitenwereld het verhoogde strookje doorloopt bij een kruising: een uitritconstructie. Eenieder moet wachten, u mag doorpoten. Oei, oei, oei, daar wordt het stoepje wel onderbroken – er moet overgestoken worden. Gelukkig zijn we van jongs af aan gedresseerd door Veilig Verkeer Nederland om zo’n omstandigheid het hoofd te bieden. Met een verkeersdiploma op zak is het een koud kunstje: het knopje indrukken, en bij groen de vaart erin. Of de procedures bij haaientanden, zebrapaden, het hele links-rechts-links-kijken: we weten wat te moeten doen.

Vandaar die benauwende eenvormigheid in onze lage modderlanden: voor elk juist verkeerskundig trucje hoort een herkenbaar stukje infrastructuur. Buitenshuis voert voorspelbaarheid de boventoon. Voorspelbaarheid dient veiligheid. Voor veiligheid worden we van kindsbeen aan afgericht hoe te manoeuvreren in een motorisch aangedreven maatschappij. Honden kunt u ook africhten, katten zijn daarvoor doofstom, en egeltjes zullen zich bij gevaar blijven oprollen tot een bolletje – zoals ze al duizenden jaren gewoon zijn om te doen.

Dit door verkeerskundigen tot in de puntjes uitgedokterde doorstromingsdomein kent een tegenhanger, en men noemt dat ook wel shared space. De openbare ruimte is dan zodanig ingericht dat de onvoorspelbare en grillige mens centraal staat – hier maakt de auto een pas op de plaats. U kan hierbij denken aan de Urker straten op zondag, waar onder klokgelui rechttoe-rechtaan ingeruild wordt voor kris-kras. De straten drommen vol, de stoepen houden hun voetgangers niet langer gevangen, en voertuigen zijn verzonden naar het verdomhoekje. Helaas moet gemeld worden dat deze dag van straatherovering stukje bij beetje aftakelt.

Wat ook aftakelt, zo leert Het recht van de snelste, is de leeftijd waarop kinderen zelfstandig naar school gaan. Geen wonder. De riedel is immers, om voorgaande samen te vatten, doorstroming – voorspelbaarheid -veiligheid? En aan doorstroming voor auto’s in woonomgevingen zullen we zeker niet tornen, de economie zou wel eens tot stilstand kunnen komen. En voorspelbaarheid en kinderen, dat hoeft geen betoog. Voor veiligheid gespt u het kroost maar goed stevig vast op de achterbank van uw vierwieler.

Natuurlijk, ik ben erkentelijk, de auto heeft ons veel gebracht. Bijvoorbeeld de vrijheid om naar een op geen andere wijze te bereiken bedrijventerrein te reizen.

Over economie gesproken, er komt steeds meer asfalt, maar de wegen raken niet leger, wat blijkt, het trekt juist meer en meer auto’s aan. Een knooppunt is zomaar net zo groot als een dorp van 2000 inwoners. Er zijn dubbel zoveel parkeerplaatsen als auto’s in Nederland, en nemen bij elkaar ongeveer het oppervlak van de gemeente Amsterdam in beslag. Voor iedere drie nieuwgebouwde huizen komen vijf vlakken van 2.40 bij 5 meter, parkeerruimtes die, omdat auto’s alsmaar groter worden, alsmaar groter worden.


Een heel ander aspect om te behandelen is de weerslag van het kunstmatig rechttoe-rechtaan wegennet op de menselijke geest. Ik vermoed dat ons stratenplan een zekere stempel op onze psyche drukt.

Een voorbeeld, van hoe we oversteken, thans gedachteloos, maar het is aangeleerd gedrag: stop bij de stoeprand, kijk links, dan rechts, kijk wederom de linkerkant op. Ziet u verkeer? Herhaal het naar links en dan naar rechts en dan wederom naar links kijken. Geen verkeer? U mag oversteken, maar let op, doet dit recht, doe dit haaks. En indien er een middenberm is slechts tot aan die berm. Daarvandaan voor het verdere vervolg van uw pad herhaalt u wederom het links-rechts-links.

En over links en rechts gesproken, de Spaanse filosoof José Ortega y Gasset zei hierover, zo’n honderd jaar geleden:

“Zo zijn links of rechts twee van de ontelbare manieren die de mens ter beschikking staan om een imbeciel te zijn. In feite zijn het allebei vormen van morele verlamming. Bovendien draagt het aanhoudende gebruik van deze termen niet zo’n klein beetje bij aan het verdraaien van de ‘realiteit’ van onze toch al onwerkelijke tijd.”

Akkoord, dit is

Een ander boek waar ik nu aan moet denken is Technology and the Character of Contemporary Life van Albert Borgmann. Borgmann introduceert hierin zijn theorie van het apparatenparadigma.


Ook dit thema is niet gespeend van ambivalenties. Er zullen natuurliefhebbers juichen bij de dood van Eppo: huiskatten horen binnen, want huiskatten nemen jaarlijks zo’n 40 tot 80 miljoen beestjes te grazen. Tegenwerping voor de vogelvrienden: Eppo droeg een belletje: kling! kling! kling! Een andere tegenstrijdigheid. Het blijkt dat het aantal dieren dat jaarlijks wordt doodgereden een één op één verband heeft met hun populatie-aantallen – dus hoé meer er van een soort wordt aangereden, hoe meer aantallen die soort bezit, hoe gezonder de populatie.

Plaats een reactie